Gedicht: Getsémané

Getsémané

“Dit pad loopt dood”, zei Hij,
maar Hij liep toch door.
Een onbekende tuin in.
Stilzwijgend ging Hij voor.

De geur van nardus
zweefde na Hem door de nacht.
Het was de olie in Zijn haren,
als balsem alvast aangebracht.

Hij verdween uit zicht:
Het duister nam Hem op.
Maar ‘k hoorde Hem snikkend bidden:
“Vader, ik wil graag dat dit stopt.”

Ik wilde wakker blijven,
maar mijn ogen werden loom.
Ik sluimerde en dommelde
en belandde in een droom.

Opeens stond Hij weer voor me.
Hij zei: “Kom op. Blijf erbij!”
Maar ik, ik sliep weer verder.
Vermoeidheid won opnieuw van mij.

Ik was van goede wil,
maar ik liet Hem in de steek.
Ik ben het nooit vergeten,
hoe angstig Hij toen keek:

Die tranen in Zijn ogen.
Die nacht zo grauw en grijs.
Knokkend voor wat Hij waard was:
Een beker was Zijn prijs.

Pas nu weet ik wat die strijd was.
Hij deed dat ook voor mij.
Hij keek de dood in d’ogen
Hij vocht en kocht mij vrij.

Hij leerde mij te bidden,
als alles donker lijkt
en om mijn hoofd te buigen,
wanneer ik haast bezwijk.

Door gebed met Hem verbonden:
Hij is de rode draad.
Ik kan opnieuw beginnen.
Ik ben Hem alles waard.

Waar ik ook naartoe ga,
Hij gaat altijd met mij mee.
Verleden, heden, toekomst,
ondanks … Getsémané.

Arjan Meijer